HELLP, een baby! (deel 4)
Mijn bed wordt door de gang gereden. De kraamafdeling af, naar de lift. In mijn handen heb ik de kleinste kleertjes die we op dit moment hebben. Maat 50, veel te groot. Een verdieping hoger gaan we sluizen door en met bed en al wordt ik de afdeling neonatologie opgereden. Een volledig andere wereld; het is er warm, er wordt gefluisterd en personeel loopt rond met schorten voor. In de verte klinken piepjes van beademing. Jemig, wat liggen hier veel kindjes schiet er door mijn hoofd.
Achter in de hoek ligt ons meisje. Ik moet slikken als ik haar zie, met een slangetje in haar neus. Vastgeplakt met een grote sticker op haar wang, geknipt in de vorm van een hartje. Een slinger met haar naam hangt bij haar bedje, samen met een briefje met vaste voedingstijden. Zo lijkt ze in mijn armen ineens veel fragieler dan ik me tot nu toe gerealiseerd had.
Hartverscheurend
Zacht aai ik over haar wang, terwijl over de mijne een traan loopt. Ondertussen instrueert de verpleging mijn vriend waar de spullen liggen die we nodig hebben, hoe hij haar kan verzorgen als we er zijn en waarvoor we hen moeten bellen. Met onze mini in mijn armen kijk ik toe vanuit mijn bed, dat ik nog niet mag verlaten. Na buidelen, knuffelen en nog meer knuffelen is dan het moment daar dat we weer naar beneden moeten. Het is hartverscheurend om haar achter te laten, ondanks dat we weten dat het voor haar beter is.
‘Ik heb HELLP-syndroom gehad’
’s Avonds komt de arts langs, na zijn dienst. Dan komt de aap uit de mouw. De reden dat de artsen zo snel handelden, dat we voorrang kregen, dat ze zeiden dat een keizersnede echt de allerlaatste optie was. Ik heb HELLP-syndroom gehad, een ernstige complicatie van zwangerschapsvergiftiging. Het duizelt me; leverfunctiestoornissen, afbraak van rode bloedcellen en bloedplaatjes, levensgevaarlijk voor moeder en kind. Ik begin me langzaam te realiseren dat ik écht heel ziek ben geweest. En dat het heel anders af had kunnen lopen.
De woorden ‘wat als …’ flitsen als bliksemschichten door mijn hoofd. Ik hoor hem zeggen dat mijn lichaam het eigenlijk heel goed gedaan heeft en ik mezelf niks kan verwijten. Een aanlegfout in de placenta, dikke pech. We praten over statistische herhalingskansen, mogelijke gevolgen voor haar en voor mij. Rationeel gezien snap ik wat hij zegt, maar emotioneel klopt er niks van.
‘Mijn lichaam heeft haar in de steek gelaten’
Het is een bizarre achtbaan waar we in terecht gekomen zijn. Mijn lichaam heeft me in de steek gelaten, háár in de steek gelaten. Met zijn tweeën blijven we nog lang napraten, knuffelen, elkaar troosten. Tot het tijd is om weer naar boven te gaan. Als een mantra blijven we herhalen: ‘alles komt goed, alles komt goed, alles komt goed.’