HELLP, een baby (deel 11)
De zomer is overgegaan in de herfst. De regen slaat tegen de ramen, het is donker en het stormt. Mijn lief is naar zijn werk en ik val om van vermoeidheid. Het huis is ontploft, er ligt wasgoed, er staat afwas (nee, we hebben geen vaatwasser) en er moet nodig gestofzuigd worden. En ik kan het niet.
Mensen die langskomen spreken me bemoedigend toe, dat ons meisje er zo goed uit ziet. Ze informeren hoe het met mij gaat en ik hoor mezelf zeggen dat het ‘naar omstandigheden best redelijk gaat.’ Maar dat ‘naar omstandigheden’, precies dat, is wat het zo moeilijk maakt. Die omstandigheden die er voor zorgen dat mijn lijf nog niet meewerkt. Ik was al voorbereid op een langzamer herstel dan normaal, maar dit valt me vies tegen.
‘Stel ik me aan? Ik wilde toch een baby?’
Ons meisje is lief, een makkelijke baby. Om me heen gaat de een na de ander na haar verlof weer aan het werk. Ik moet er niet aan dénken. Met alles wat ik in me heb zorg ik voor haar, maar man ik voel me de slechtste moeder ever dat ik het zo zwaar vind. Ik denk dingen als: Stel ik me aan? Ik wilde toch een baby? Nou niet zeuren dan! Als ik dit al zwaar vind, hoe is het dan met een huilbaby/zieke baby/tweeling? En, pfff combineren met werken, hoe dóén anderen dat? Mijn uitje van de dag is naar de supermarkt heen en weer. Als ik al buiten kom.
Het is woensdagmiddag, 17.15 uur. Mijn telefoon gaat en het is mijn vriend. “Ha lieverd, ik ben later vandaag. Ik verwacht rond 19.30 thuis te zijn.” Ik slik. “Oké, is goed. Ik zie je straks.” Ons meisje heeft haar dagelijkse huiluurtje en het enige dat helpt is met haar op de arm rondjes lopen door het huis. Op het moment dat ik op de leuning van de bank ga zitten gaat ze onmiddellijk weer huilen. Ik weet niet meer wat ik moet doen en ik kán niet meer. Ik bel mijn moeder en zeg “Mam, ik ben hier niet voor gemaakt. Ik kan dit niet.” Ze spreekt me bemoedigend toe, dat de eerste drie maanden de allerzwaarste zijn. En, zo zegt ze, “die zijn bijna voorbij.” De woorden “ik kom vrijdag naar je toe” zorgen dat ik in huilen uitbarst. Ik wil zo graag weer even zelf klein zijn, wegkruipen, en horen dat alles goed komt.
‘Zonder hulp had ik het niet gered’
Vrijdag 10.30 uur gaat de bel. Mijn moeder staat voor de deur. “Zo,” zegt ze “ik ga koffie zetten, jij gaat zitten.” Die dag knuffelt ze me, samen vouwen we een hele stapel was, ik kan een uurtje slapen en als ik wakker word zie ik dat ze ook de afwas heeft gedaan. Wat ben ik blij dat ze er is. Zonder haar hulp en die van vriendinnen, mijn tante en mijn schoonmoeder zou ik niet weten hoe ik het moet redden. En dit is nog maar het ‘gewone leven’, zonder werk.
Als ze weggaat slaat ze haar armen om me heen en zegt. “Wat doe je het goed. Ik ben trots op je en hou van je. Je weet het, onvoorwaardelijk en voor altijd.”