Heupdysplasie en heupluxatie bij baby's
Op het consultatiebureau worden standaard met 3, 4 en 6 maanden de heupjes van je baby gecontroleerd. Dit wordt gedaan om afwijkingen aan de heupen in een zo vroeg mogelijk stadium te ontdekken. Het gaat om heupdysplasie en heupluxatie. Bij heupdysplasie is er sprake van een ondiepe heupkom. Bij heupluxatie is er sprake van een heupontwrichting. Het aantal heupdysplasieën bij kinderen die 3 maanden oud zijn, is 10 tot 20 per 1.000 kinderen.
Hoe vaak komt heupdysplasie en heupluxatie voor?
Heupluxatie treedt op bij 1 tot 2 per 1.000 kinderen. Bij meisjes komt dit 4x zo vaak voor als bij jongens. Bij stuitligging is de kans 5x zo groot. Als er aangeboren heupafwijkingen in de familie (met name in de eerste en tweede graad) voor komen dan is de kans ook groter. Ook bij andere aangeboren afwijkingen, zoals een klompvoetje, komen heupafwijkingen iets vaker voor. De linkerheup is tweemaal zo vaak aangedaan als de rechterheup. Wordt een afwijking geconstateerd? Dan krijg je direct een doorverwijzing naar het ziekenhuis voor een echo of röntgenfoto. Zelf kun je het eventueel merken aan een beentje dat langer is dan het ander. Of een been dat minder ver spreidt bij het verschonen bijvoorbeeld. Blijkt dat de heupontwikkeling niet goed is, dan krijgt je kind meteen een spreidmiddel aangemeten bij de orthopeed.
Wat zijn kenmerken van heupafwijkingen?
Er is een aantal kenmerken bij het lichamelijk onderzoek dat kan wijzen op heupafwijkingen:
- beenlengteverschil
- kniehoogteverschil
- niet voldoende naar buiten kunnen draaien van de heupjes
- bilplooiverschil
Als er alleen een bilplooiverschil wordt gevonden, dan zegt dit niet zoveel. Dit komt namelijk heel vaak voor, zonder dat dit op heupafwijkingen wijst. Komt het voor in combinatie met één van de andere kenmerken, zoals bijvoorbeeld een beenlengteverschil, dan wordt de kans groter. 1 op de 7 kinderen met heupdysplasie en / of -luxatie wordt helaas op deze manier niet opgespoord. Ook een dubbelzijdig dysplasie of luxatie is moeilijk te ontdekken, omdat er geen duidelijke links-rechtsverschillen zijn bij het lichamelijk onderzoek.
Echo van de heupen
In de volgende situaties wordt een echo van de heupen gemaakt:
- Als de jeugdarts afwijkingen vindt bij het lichamelijk onderzoek.
- Als er heupafwijkingen in de familie voorkomen in de eerste of tweede graad.
- Als er sprake van een stuitligging is geweest in het laatste trimester van de zwangerschap.
- Als er aangeboren afwijkingen zijn, zoals een klompvoetje.
- Als het kind al wat ouder is, dan wordt vaak een röntgenfoto van de heupen gemaakt.
Hoe worden heupafwijkingen behandeld?
Een heupdysplasie of luxatie wordt behandeld met een zogenaamd spreidbroekje. Dit duurt meestal 4 tot 6 maanden. Met een spreidmiddel worden de heupjes in een stand gehouden waarbij de kop goed in de kom staat. Deze wordt zo geprikkeld om zich goed te ontwikkelen.
Bij een luxatie is soms een extra tractiebehandeling nodig in het ziekenhuis. Deze bestaat eruit dat je kind op bed ligt met de beentjes in de lucht. Er wordt met gewichtjes aan de benen getrokken. Hierdoor worden spieren en pezen langzaam opgerekt. Na enkele dagen wordt de beentjes langzaam uit elkaar bewogen tot ze helemaal gespreid zijn. Zo komt de heupkop in de goede positie in de kom te staan. Als de dysplasie of luxatie pas later ontdekt wordt, dan volgt vaak een operatie. Na operatie of tractiebehandeling volgt meestal een gipsbroek.
Bij de meeste kinderen is spreidbehandeling van 3-6 maanden (afhankelijk van de ernst van de afwijking) voldoende. Bij een klein aantal is alsnog een operatie nodig voor het in de kom zetten van de heupkop en/of het verbeteren van de heupkom.
Gevolgen van heupdysplasie en heupluxatie zonder behandeling
Bij heupdysplasie is er kans op slijtage van de heup op de leeftijd van 40-50 jaar. Al eerder, rond 20-30 jaar, kunnen pijn en vermoeidheidsklachten optreden. Bij eenzijdige heupluxatie kan het kind mank gaan lopen. Als het kind is uitgegroeid, kan het been 6 cm korter zijn. Bij een dubbelzijdige heupluxatie heeft een kind een holle rug als het gaat staan en bij het lopen heeft het een waggelgang. Op volwassen leeftijd kan zich pijn voordoen.
Renske Pereboom van de Vereniging Aangeboren Heupafwijkingen merkt vaak dat ouders meer moeite met de spreidbroek hebben dan hun baby: “De ene dag is er niets aan de hand, de volgende dag heeft je baby een spreidbroek aan. Ook zorgt het voor praktische problemen. Je kind kan vaak niet meer in het standaard autostoeltje zitten en veel kleding is ongeschikt. Ook kun je je kleine niet vasthouden zoals je gewend bent. Maar je kind is er na een paar dagen aan gewend.
Zijn ontwikkeling gaat gewoon door. Hij gaat kruipen, staan en lopen. Soms zie je dat in plaats van de grove motoriek, de fijne motoriek zich eerder ontwikkelt. Of je kind legt nu even de focus op leren praten. Het grootste voordeel is dat je voorkomt dat hij opgroeit met een pijnlijke afwijking. Of alsnog een flinke operatie moet ondergaan zonder succesgarantie. Niets doen is géén optie.”